Hoe vliegt een zweefvliegtuig
Een zweefvliegtuig heeft toch wind nodig om te vliegen? Dat is een vraag die we nog wel eens horen, maar dat is gelukkig niet hoe het werkt. Hieronder kan je lezen hoe het kan dat een zweefvlieger soms wel 600 kilometer kan vliegen.
Een zweefvliegtuig wordt vaak met een externe hulpbron de lucht in geholpen. Bij Aeroclub Nistelrode gebruiken we hiervoor meestal onze ESW-2B elektrische lier. Uit deze lier komt een 1100 meter lange kabel waarmee het vliegtuig de lucht in wordt getrokken tot een hoogte van zo’n 400 meter.
De andere gangbare optie is achter een sleepvliegtuig. Daarbij wordt de zwever achter een krachtig motorvliegtuig gehangen met een 60 meter lange kabel waarna ze samen opstijgen. Voordeel van deze methode is dat de haalbare hoogte niet beperkt is zoals bij de lier.
Eenmaal in de lucht gaat een zweefvlieger op zoek naar stijgende lucht. Dat zoeken kan even duren en dan zak je langzaam. Maar doordat een zweefvliegtuig een heel efficiënte vleugelvorm heeft, kan een zwever wel 4 kilometer glijden voor 100 meter hoogte verlies. Tijdens het zakken zoeken we lucht die stijgt, die we thermiek noemen. In deze thermiek gaan we rondjes vliegen om te stijgen.
Wanneer we genoeg hoogte hebben gewonnen, kunnen we gaan ‘steken’. Steken is niets meer dan vliegen in de richting van je bestemming. Dat kan gaan met snelheden tot wel 200 km/h. Daarom kan een zweefvliegtuig toch lange afstanden afleggen. Bij goede omstandigheden kan een zweefvliegtuig zelfs ‘steken’ maken van 150 kilometer lengte of meer. Zo wordt het dus mogelijk om 600 of wel 1000 kilometer per dag af te leggen. Daarover staat ook meer op de Wedstijdvliegen pagina.